chromosoom
Een chromosoom is een microdeeltje waarin het DNA en de eiwitten van de celkern (nucleus) zich samenballen. Een cel is diploïd als alle chromosomen dubbel aanwezig zijn, elk afkomstig van één van de ouders. Bij de meeste dieren en planten is dit de 'normale' conditie voor alle cellen van het lichaam, behalve de voortplantingscellen (gameten: eicellen en zaadcellen), die zijn haploïd en hebben slechts één stel chromosomen. Elke soort heeft een karakteristiek aantal chromosomen. De mens heeft er 46: 22 paren en 2 geslachtschromosomen: het X‑ en het Y-chromosoom. Een vrouwelijk organisme heeft twee X‑chromosomen. Een mannelijk organisme heeft een X‑chromosoom en een Y‑chromosoom. De chromosomen zijn door hun grootte en specifieke opbouw van elkaar te onderscheiden. Bij sommige ziekten zijn afwijkingen van het aantal en/of de bouw van de chromosomen vastgesteld.
Zie ook chromosoomonderzoek.
Welke klier in het menselijk lichaam maakt insuline aan?
adaptatie
Adaptatie is de wijze waarop een levend organisme zich aanpast aan een wijziging van zijn leefomstandigheden. Dat kan gaan om een tijdelijke verandering bij een kortdurende wijziging, zoals vogels die bij felle kou hun verenpak opzetten. De leefomgeving kan ook blijvend veranderen, waardoor sommige organismen bepaalde blijvende eigenschappen ontwikkelen. Deze veranderingen worden erfelijk vastgelegd en aan het nageslacht doorgeven. Zo merkte Darwin op dat de door hem bestudeerde vinken verschillende snavels ontwikkelden al naargelang de omgeving waarin zij leefden.
