naamval

Het systeem van verschillende woordvormen voor de zinsdelen onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, voorzetselvoorwerp en de bezitsvorm. In Europese talen worden gewoonlijk vier naamvallen onderscheiden. Van één tot vier zijn dat: nominatief (onderwerpsvorm), genitief (bezitsvorm), datief (meewerkend-voorwerpsvorm) en accusatief (lijdend-voorwerpsvorm).
Voorzetselvoorwerpen kunnen verschillende naamvallen hebben, afhankelijk van het voorzetsel. In het Nederlands is de naamval alleen nog zichtbaar in de voornaamwoorden (nominatief: ik, jij, hij; genitief: mijn, jouw, zijn; datief en accusatief: mij, jou, hem enzovoort), en in een aantal ouderwetse uitdrukkingen: 'te allen tijde', 'in groten getale', 'in dier voege'. In de schrijftaal bestaat ook nog het onderscheid hun/hen, met 'hen' als lijdend voorwerp en volgend op een voorzetsel (bijvoorbeeld 'aan hen', 'over hen'), en 'hun' als meewerkend voorwerp ('Jan gaf hun rozen').

Quizvraag v/d week

Woord v/d week

Meest gezocht deze week

Wie schreef het sprookje 'De nieuwe kleren van de keizer'?


JUIST!NIET JUIST!

Hans Christian Andersen

gulden snede

Verdeling van een lijnsegment in twee delen, zodanig dat het kleinste stuk staat tot het grootste als het grootste tot het geheel. Wordt wel gezien als de ideale verhouding bij de toepassing van architectonische ontwerpen. Opvallend is hoe vaak gulden-snedeverhoudingen worden aangetroffen in als geslaagd gekenschetste bouwwerken.
Zie ook hoofdstuk Wiskunde en Beeldende kunst tot de Renaissance